Sociaal Compendium Arbeidsrecht – Corpus – Totstandkoming van de arbeidsovereenkomst – Soorten arbeidsovereenkomsten – Volgens de omvang van de tewerkstelling – Arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid – Toezicht op de prestaties van deeltijdse werknemers
1387 Burgerlijke sanctie: vermoedens van de arbeidsprestaties die werden verricht
(art. 171 Programmawet van 22 december 1989)
Bij ontstentenis van inschrijving van de afwijkingen op de bekendgemaakte deeltijdse werkroosters of bij gebreke van het gebruik van een systeem van tijdsopvolging, worden de deeltijdse werknemers vermoed, behoudens bewijs van het tegendeel, hun prestaties te hebben geleverd in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, in de hoedanigheid van voltijdse werknemer (art. 171 eerste lid).
Bij ontstentenis van openbaarmaking van deeltijdse werkroosters, worden de deeltijdse werknemers vermoed, behoudens bewijs van het tegendeel, hun prestaties te hebben geleverd in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, in de hoedanigheid van voltijdse werknemer (art. 171 tweede lid).
Aldus luidt de actuele versie van artikel 171 van de Programmawet.
Artikel 171 werd ingevoerd door de Programmawet van 22 december 1989 en werd sedertdien reeds driemaal fundamenteel gewijzigd.
Artikel 171 werd eerste keer gewijzigd door een wet van 20 juli 1991. Artikel 171 werd een tweede keer gewijzigd door een wet van 26 juli 1996. Artikel 171 werd een derde keer gewijzigd door de programmawet (I) van 29 maart 2012. Door de Wet Werkbaar en Wendbaar werk werd ten slotte een vierde kleine aanpassing aangebracht aan artikel 171.
De verschillende versies van artikel 171, in het bijzonder van het tweede lid van dat artikel, gaven aanleiding tot heel wat controverses en dit zowel in de rechtsleer als in de rechtspraak. Zie daarover:
DE VOS, M., “De lijdensweg van het vermoeden van voltijdse arbeid bij onregelmatige deeltijdse arbeid. Status Questionis en pleidooi voor een nieuwe lezing”, JTT 1999, 489-503.
SAVOSTIN, D. “Travail à temps partiel: l’article 171 de la loi-programme du 22 décembre 1989, une disposition superflue?”, Soc.Kron. 1998, 211-216.
VANTHOURNOUT, J., “De formaliteiten bij deeltijdse arbeid en hun sanctionering na de programmawet van 27 december 2004”, Or. 2005, 185-196.
De discussies die omtrent artikel 171 in zijn verschillende versies zijn gerezen, betreffen in hoofdzaak twee aspecten.
Vooreerst was er de vraag naar de al dan niet weerlegbaarheid van vermoeden in artikel 171. De huidige versie van artikel 171 bepaalt uitdrukkelijk dat het vermoeden geldt “behoudens bewijs van het tegendeel”. Dat discussiepunt is dus niet meer aan de orde.
Een tweede belangrijk discussiepunt is de vraag of een werknemer wiens werkrooster niet naar behoren is openbaar gemaakt zich op het vermoeden van artikel 171 kan beroepen om loon te eisen voor voltijdse prestaties niettegenstaande hij maar deeltijds heeft gewerkt. Ook dat discussiepunt is inmiddels beslecht door het Hof van Cassatie. Het Hof van Cassatie heeft beslist dat het vermoeden van artikel 171 is ingesteld ten voordele van de instellingen en de ambtenaren die bevoegd zijn om zwartwerk te voorkomen en niet ten voordele van de werknemer. De werknemer kan zich dus niet beroepen op artikel 171 teneinde loon te bekomen voor voltijdse prestaties zonder dat het bewijs van de effectiviteit van deze prestaties moet geleverd worden (Cass. 4 oktober 1999, JTT 2000, 156 en Cass. 29 februari 2016, S.15.0052.F; zie ook: Cass. 28 april 1997, JTT 1997, 343 en Arbitragehof nr. 40/98, 1 april 1998, RW 1998-99, 639 en JTT 1998, 227, noot C.W.; in dezelfde zin: Arbh. Luik (afd. Namen) 3 september 2015, JLMB 2016, afl. 14, 649, noot F. KÉFER; anders: Arbh. Bergen 2 juni 2014, JTT 2014, afl. 1194, 317).
De hierboven vermelde arresten van het Hof van Cassatie hebben weliswaar geen betrekking op de actuele versie van artikel 171, maar op een eerdere versie ervan. Uit de Memorie van Toelichting bij de programmawet (I) van 29 maart 2012, die de actuele versie van artikel 171 heeft ingevoerd, blijkt evenwel dat het de bedoeling van de wetgever is geweest een vermoeden in te stellen ten voordele van de instellingen en de ambtenaren die bevoegd zijn om zwartwerk te voorkomen en te bestrijden en niet ten voordele van de werknemers (MvT Ontwerp van programmawet (I), Parl.St. Kamer, 2011-2012, DOC 53 2081/001, 52).
Wat de verhouding betreft tussen artikel 171 en de betaling van RSZ-bijdragen, zie Sociaal Compendium Socialezekerheidsrecht 2022-2023, nr. 587.