Sociaal Compendium Arbeidsrecht - Corpus - Onderneming als collectieve entiteit - Ondernemingsraad - Samenstelling - Afgevaardigden van het personeel - Bescherming tegen ontslag of overplaatsing van de personeelsafgevaardigden en de kandidaat-personeelsafgevaardigden - Sanctie bij schending van de bescherming

Sanctieregeling
3706 Keuzemogelijkheid
Het lid dat het personeel vertegenwoordigt en dat het slachtoffer is van een onregelmatig ontslag, kan kiezen tussen twee mogelijkheden; hij kan beslissen zijn re-integratie in de onderneming aan te vragen of zulks niet te doen.
De werknemer heeft de keuze om al dan niet zijn wederindienstneming aan te vragen, op voorwaarde dat de aanvraag binnen de 30 dagen bij een ter post aangetekende brief gebeurt. Wanneer vaststaat dat een dergelijke aanvraag niet werd ingediend, moet de werkgever de beschermingsvergoeding betalen ook wanneer besprekingen zijn gevoerd na het ontslag, waarbij de werkgever de werknemer zou hebben voorgesteld hem terug in dienst te nemen. De bijzondere ontslagbescherming van de personeelsafgevaardigden raakt de openbare orde. De artikelen 14 en 16 van de Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden moeten strikt toegepast worden (Arbh. Antwerpen 25 april 2001, Soc.Kron. 2002, 18).
De mandaatsvergoeding kan niet wettig worden toegekend als niet is vastgesteld dat de re-integratie is aangevraagd en werd geweigerd, ook al voerde de werkgever daarover geen enkel verweer, behoudens wat de concrete becijfering ervan betreft (Cass. 8 oktober 2018, S.14.0044.N, RABG 2019, afl. 12, 1039, situerende noot J. HERMAN).
3707 De werknemer vraagt de re-integratie niet aan: anciënniteitsvergoeding
(art. 16 Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden)
Wanneer de werknemer of de organisatie die zijn kandidatuur heeft voorgedragen, zijn re-integratie niet heeft aangevraagd binnen de daartoe vastgestelde termijn (zie re-integratie), moet de werkgever hem, uitgezonderd het geval dat de beëindiging heeft plaatsgehad vóór de indiening van de kandidaturen, onverminderd het recht op een hogere vergoeding, verschuldigd op grond van de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst of van de gebruiken en op elke andere schadevergoeding wegens materiële of morele schade, een vergoeding betalen gelijk aan het lopende loon overeenstemmende met de duur van:
- 2 jaar zo hij minder dan 10 dienstjaren telt;
- 3 jaar zo hij 10 doch minder dan 20 dienstjaren telt;
- 4 jaar zo hij 20 of meer dienstjaren in de onderneming telt.
De artikelen 2 en 16 van de Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden schenden het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod niet door een bescherming tegen ontslag te organiseren die verschillend is van die welke is ingevoerd ten voordele van de vakbondsafgevaardigden en de preventieadviseurs (GwH nr. 115/2012, 10 oktober 2012, JTT 2012, afl. 1141, 425).
Met het aantal dienstjaren “in de onderneming” wordt het aantal dienstjaren bij dezelfde werkgever bedoeld. Met het begrip dezelfde werkgever wordt de economische exploitatie - eenheid die de onderneming vormt, bedoeld en dit ongeacht de wijzingen in haar juridische structuur. Opdat er sprake zou zijn van dezelfde werkgever moet een opvolgende werkgever de exploitatieeenheid van de vorige werkgever hebben voorgezet, wat veronderstelt dat de werknemer is blijven werken op dezelfde plaats en dezelfde functies heeft uitgeoefend in dezelfde sector (Arbh. Brussel 24 februari 2014, JTT 2014, afl. 1191, 273).
De beschermingsvergoeding is verschuldigd zodra de termijn van 30 dagen binnen dewelke de werknemer zijn re-integratie kan vragen, verstreken is. Aangezien die termijn van 30 dagen begint te lopen op de datum van de kennisgeving van de opzegging, is de beschermingsvergoeding verschuldigd op de 31ste dag die volgt op de dag van de opzegging (Arbh. Brussel 31 maart 2018, JTT 2018, afl. 1314, 311).
3708 De werknemer vraagt de re-integratie aan doch deze wordt geweigerd: anciënniteitsvergoeding én mandaatsvergoeding
(art. 17 Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden)
Wanneer de werknemer of de organisatie die zijn kandidatuur heeft voorgedragen, zijn re-integratie heeft aangevraagd en deze door de werkgever niet werd aanvaard binnen 30 dagen na de dag waarop het verzoek hem bij een ter post aangetekende brief werd gezonden, moet deze werkgever aan de werknemer een vergoeding betalen:
- gelijk aan het lopende loon overeenstemmende met de duur van:
- 2 jaar zo hij minder dan 10 dienstjaren telt;
- 3 jaar zo hij 10 doch minder dan 20 dienstjaren telt;
- 4 jaar zo hij 20 of meer dienstjaren in de onderneming telt (men noemt dit deel van de beschermingsvergoeding de vaste of anciënniteitsvergoeding);
- evenals het loon voor het nog resterende gedeelte van de periode tot het einde van het mandaat van de leden die het personeel vertegenwoordigen bij de verkiezingen waarvoor hij kandidaat is geweest (men noemt dit deel van de beschermingsvergoeding de variabele of mandaatsvergoeding).
Het variabele gedeelte van de beschermingsvergoeding dat overeenstemt met het loon voor het nog resterende gedeelte van de periode tot het einde van het mandaat, is ook verschuldigd aan de niet-verkozen kandidaat-personeelsafgevaardigde (Arbrb. Luik 12 maart 1996, JTT 1996, 441). Op basis van de tekst van de vroegere wetgeving besliste het Hof van Cassatie dat de vergoeding gelijk aan het loon voor het nog resterende gedeelte van het mandaat van de personeelsafgevaardigden niet verschuldigd was aan een niet-verkozen kandidaat, die immers geen mandaat heeft (Cass. 16 mei 1983, JTT 1983, 242). De bestaansreden van die vergoeding was dus het mandaat. Volgens de tekst van de thans toepasselijke wetsbepalingen is de mandaatsvergoeding niet meer gekoppeld aan het mandaat van de beschermde werknemer in kwestie. Zij is m.a.w. geen sanctie meer voor de onmogelijkheid een mandaat uit te oefenen, maar een sanctie voor de weigering van de re-integratie.
Op het ogenblik van het ontstaan van het recht op de beschermingsvergoeding kan het juiste bedrag van de variabele vergoeding nog niet of alleszins nog niet met zekerheid worden vastgesteld. De mandaten eindigen in de regel bij de aanstelling van het nieuwe orgaan. De juiste datum van de aanstelling is evenwel afhankelijk van een aantal onzekere factoren, zoals de datum van de volgende sociale verkiezingen of de eventuele nietigverklaring van de verkiezingen (Arbh. Antwerpen 14 februari 2002, JTT 2002, 425).
Diezelfde vergoedingen zijn eveneens verschuldigd wanneer de arbeidsovereenkomst door de werknemer werd beëindigd wegens feiten die een dringende reden uitmaken aan de zijde van de werkgever of wanneer de werkgever de beschikking van de voorzitter van de arbeidsrechtbank waarin besloten werd tot voortzetting van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst tijdens de procedure voor de arbeidsgerechten, niet in acht neemt (art. 18 Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden).