De synthese van de Sloveense wachtdienstarresten


  37-10 t.e.m. 16 september

Elke rechter in de EU is eigenlijk een EU-rechter, want elke rechter past Europese regels toe”. Het is een van de boutades van Koen Lenaerts, de president van het Hof van Justitie van de Europese Unie. “De justitiële toepassing van het Europees recht wordt gekenmerkt door een voortdurende dialoog tussen het Hof van Justitie en de nationale rechter” is een andere uitspraak die hij vaak in de mond neemt.

De twee recente arresten die onderaan dit stukje nader worden aangewezen, zijn daarvan een mooie illustratie.

WACHTTIJD KAN ARBEIDSTIJD ZIJN

Hof van Justitie

De zienswijze van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de vraag wanneer de wachtdienst waarmee een werknemer belast wordt, als arbeidstijd moet worden beschouwd, is inmiddels voldoende bekend.

Als het gaat om wachtdiensten met een verplichte aanwezigheid op de werkplek, is die te vinden in de arresten-Simap, -Jaeger, -Pfeiffer en -Dellas (HvJ 3 oktober 2000, C-303/98 (Simap); HvJ 9 september 2003, C-151/02 (Jaeger); HvJ 5 oktober 2004, C-397/01 (Pfeiffer); HvJ 1 december 2005, C-14/04 (Dellas) (zie ook Sociaal Compendium Arbeidsrecht 2020-2021, nr. 1627)).

In verband met wachtdiensten zonder verplichte aanwezigheid op een welbepaalde plaats bouwde het Hof zijn leer op in de arresten-Matzak, -Offenbach am Main en -Radiotelevizija Slovenija  (HvJ 21 februari 2018, C-518/15, (Matzak/Stad Nijvel); HvJ 9 maart 2021, C-580/19, (Stadt Offenbach am Main); HvJ 9 maart 2021, C‑344/19 (Radiotelevizija Slovenija) (zie SoCompact 17-2021).

De Grote Kamer van het Hof maakt van dat alles een synthese in het in deze bijdrage besproken arrest van 15 juli 2021, waarin het uitspraak doet over de vraag of en in welke mate een door een militair uitgeoefende bewakingsdienst is uitgesloten van de werkingssfeer van de Arbeidstijdrichtlijn (op dit laatste aspect wordt hier niet nader ingegaan). Het Hof verwijst daarbij naar het hierboven vermelde arrest-Radiotelevizija Slovenija, ook al van de Grote Kamer, gewezen in een andere Sloveense zaak. Beide uitspraken zou men dan ook de Sloveense synthesearresten kunnen noemen.

De synthese die het arrest van 15 juli 2021 brengt, wordt als volgt geformuleerd.

Beginsel geldend voor alle wachtdiensten (punt 93).

Alle wachtdiensten waarbij de verplichtingen die de werknemer worden opgelegd van dien aard zijn dat zij een objectieve en aanzienlijke impact hebben op zijn mogelijkheden om tijdens die wachtdienst de tijd waarin geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, vrij in te vullen en aan zijn eigen interesses te besteden, zijn te beschouwen als arbeidstijd in de zin van de Arbeidstijdrichtlijn.

Wanneer, omgekeerd, de verplichtingen die de werknemer bij een bepaalde wachtdienst krijgt opgelegd minder intens zijn en hem de mogelijkheid laten om zonder al te veel problemen zijn tijd te beheren en zich met zijn eigen interesses bezig te houden, vormt enkel de tijd die verbonden is met de werkprestatie die tijdens een dergelijke dienst in voorkomend geval daadwerkelijk wordt verricht, arbeidstijd voor de toepassing van die richtlijn.

Invulling voor wachtdiensten buiten de woning van de werknemer (punt 94)

Wat wachtdiensten betreft die worden verricht op werkplekken die verschillen van de woning van de werknemer, geldt een bijzondere invulling van het beginsel.

Hierbij moet worden gepreciseerd dat de werkplek moet worden begrepen als elke plaats waar de werknemer op verzoek van de werkgever een activiteit moet verrichten, ook wanneer dit niet de plaats is waar hij zijn beroepsactiviteit gewoonlijk uitoefent.

In dat geval is de beslissende factor om aan te nemen dat de kenmerken van het begrip arbeidstijd in de zin van de Arbeidstijdrichtlijn aanwezig zijn, het feit dat de werknemer fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever bepaalde plaats en daar ter beschikking van die werkgever moet blijven teneinde zo nodig onmiddellijk zijn diensten te kunnen verlenen.

Omdat de werknemer tijdens een dergelijke wachtdienstperiode gescheiden is van zijn gezin en sociale omgeving en weinig vrijheid heeft om de tijd te besteden waarin geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, moet deze gehele periode als arbeidstijd in de zin van die richtlijn worden aangemerkt, ongeacht welke arbeidsprestaties de werknemer daadwerkelijk verricht tijdens die periode.

Hof van Cassatie

In het hieronder nader aangewezen arrest van 21 juni 2021 diende het Hof van Cassatie zich uit te spreken over de arbeidstijdregeling van de brandweerlieden van de stad Beaumont, meer bepaald over de vraag of de tijd die een vrijwillige brandweerman met wachtdienst nodig heeft om zich naar de brandweerkazerne te begeven, als arbeidstijd moet worden beschouwd. De betrokken brandweerlieden waren inderdaad niet verplicht tijdens de wachttijd in de kazerne of op een andere plaats te verblijven, maar moesten wel aanwezig blijven op het grondgebied van de stad of in een straal van zeven kilometer rond de kazerne, dan wel zich binnen tien minuten in deze laatste kunnen aanbieden, op straffe van uitsluiting uit de dienst.

Op grond van die opgelegde restricties besliste het arbeidshof te Bergen in het arrest waartegen cassatieberoep werd ingesteld, dat de wachttijd evenals de tijd om zich naar de kazerne te begeven, als arbeidstijd moet worden beschouwd. Het wees erop dat de brandweerlieden als gevolg van de hun opgelegde verplichtingen geen alcoholische dranken konden gebruiken en niet alleen op hun kinderen konden passen.

Het Hof van Cassatie verklaart die beslissing richtlijnconform en wettig. Het verwijst daarbij weliswaar niet naar het arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2021, dat immers nog niet gewezen was, maar naar de arresten-Matzak en –Stadt Offenbach am Main, waaruit het uitgebreid citeert.

ARBEIDSTIJD EN LOON

Hof van Justitie

Niet-toepasselijkheid van de Arbeidstijdrichtlijn

Het Hof van Justitie heeft ook al herhaaldelijk erop gewezen dat de Arbeidstijdrichtlijn, op het bijzondere geval van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon na, niet van toepassing is op de beloning van de werknemers. Andermaal verwijzend naar het arrest-Radiotelevizija Slovenija van 9 maart 2021 herhaalt het Hof van Justitie dat in het hieronder aangewezen arrest van 15 juli 2021 (punt 96).

De wijze waarop werknemers voor de door hen verrichte wachtdiensten worden vergoed, valt niet onder de richtlijn 2003/88 maar onder de relevante bepalingen van nationaal recht. De richtlijn staat er dan ook niet aan in de weg dat een regeling van een lidstaat, een collectieve arbeidsovereenkomst of een beslissing van een werkgever wordt toegepast die voor de vergoeding van een wachtdienst de perioden waarin daadwerkelijk arbeidsprestaties worden verricht en die waarin geen daadwerkelijke arbeid wordt verricht, op verschillende wijze in aanmerking neemt, zelfs wanneer deze perioden voor de toepassing van die richtlijn in hun geheel als arbeidstijd moeten worden beschouwd (punt 97).

Het nationaal recht

Uiteraard doet het Hof van Justitie geen uitspraak over wat het nationaal recht zegt over het recht op vergoeding van de Sloveense militairen voor de bewakingsdiensten die zij verrichten.

Het valt echter wel op dat het Hof in het arrest van 15 juli 2021, zoals in vorige arresten, benadrukt dat de Arbeidstijdrichtlijn niet van toepassing is op de beloning van werknemers. Het zegt telkens dat de richtlijn niet belet dat wachttijd waarin geen daadwerkelijke arbeid wordt verricht “op een andere wijze wordt bezoldigd” dan daadwerkelijke arbeid verricht tijdens een wachtdienst. Het Hof lijkt er m.a.w. van uit te gaan dat het evident is dat wachttijd waarin geen arbeid wordt verricht, op de een of andere manier wordt vergoed. Maar het wijst daarvoor geen rechtsgrond aan.

Hof van Cassatie

In de zaak waarin het Hof van Cassatie zich op 21 juni 2021 uitsprak, was dergelijke rechtsgrond er wel. Het koninklijk besluit dat de modellen vaststelt van de gemeentelijke reglementen betreffende de organisatie van de gemeentelijke brandweerdiensten, voorziet in een andere, geringere vergoeding voor thuiswachtdiensten dan voor effectieve interventies.

Het arbeidshof te Bergen had op het motief dat de wachtdiensten arbeidstijd zijn, geoordeeld dat de vrijwillige brandweerlieden recht hadden op het volle loon daarvoor. Fout, zegt het Hof van Cassatie, daarbij andermaal verwijzend naar het arrest-Matzak van het Hof van Justitie.


Onbeantwoord

Onbeantwoord blijft de vraag of bij ontstentenis van een wettelijke bepaling, een collectieve arbeidsovereenkomst, een overeenkomst of een eenzijdige toezegging die voorziet in enige vergoeding voor wachttijden waarin niet wordt gewerkt, wel enige vergoeding verschuldigd is. De enige rechtsgrond die daarvoor dan in aanmerking lijkt te komen, is de billijkheid.

Maar moet bij discussie dan aan de rechter worden overgelaten te bepalen wat een billijke vergoeding is?

Consistenter lijkt dan de harde conclusie dat geen vergoeding verschuldigd is. Maar om te vermijden dat de rechter zich in deze aangelegenheid gaat mengen, is het ongetwijfeld aangewezen in een of ander instrument te bedingen dat enige vergoeding zal betaald worden.

Willy van Eeckhoutte.
BRON:
HvJ 15 juli 2021, C-742/19 (B.K./ Republika Slovenija)
Cass. 21 juni 2021, S.19.0071.F.

Archief

Gebruik het zoekvenster bovenaan rechts om te zoeken in de vorige afleveringen(vanaf 1 januari 2018).

contacteer info@soconsult.be voor afleveringen van vóór 1 januari 2018


Inschrijven

Vorige artikels


Andere kanalen

SoConsult gebruikt cookies
Net als andere websites, houden wij van cookies. De cookies die we gebruiken, dienen voornamelijk om jouw ervaring op onze website te verbeteren. We gebruiken ook cookies omdat we graag meten hoe onze website wordt bezocht. We plaatsen deze cookies alleen, wanneer je voorafgaande toestemming hebt gegeven.