Loon naar werk
21-2023 - 19-25 mei
Zowel in het arbeidsrecht als het socialezekerheidsrecht bestaat er een wettelijk vermoeden van voltijdse arbeid ingeval de omslachtige voorschriften niet werden nageleefd waarin de wet voorziet m.b.t. de opvolging van de prestaties van deeltijds tewerkgestelde werknemers.
M.b.t. het arbeidsrechtelijk vermoeden (art. 171 van de programmawet van 22 december 1989) besliste het Hof van Cassatie al herhaaldelijk dat dit vermoeden is ingesteld ten voordele van de instellingen en de ambtenaren die bevoegd zijn om zwartwerk te voorkomen en niet ten voordele van de werknemer (zie Sociaal Compendium Arbeidsrecht 2022-2023, nr. 1387). Een sociaal inspecteur mag dus ten aanzien van de werkgever tot die het bewijs levert van het tegendeel, ervan uitgaan dat een werknemer voltijds werkte, wanneer de deeltijdse werkroosters of de afwijkingen daarvan niet werden bijgehouden zoals voorgeschreven. Maar de deeltijdse werknemer kan zich niet op datzelfde vermoeden beroepen om loon te verkrijgen voor voltijdse prestaties als hij die niet bewijst.
In het hieronder nader aangewezen arrest beslist het Hof van Cassatie in dezelfde zin m.b.t. het socialezekerheidsrechtelijke vermoeden (art. 22ter RSZ-wet): dat vermoeden is niet ingesteld ten voordele van de werknemer, maar in het belang van de RSZ, om die toe te laten de socialezekerheidsbijdragen (op een voltijds loon) te innen en in te vorderen. Loon is de tegenprestatie van de arbeid verricht ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst, zodat de werknemer die loon vordert voor voltijdse prestaties, als eisende partij die prestaties moet bewijzen.
BRON: Cass. 24 april 2023, S.22.000086.N