De Standaard, zaterdag 6 - zondag 7 oktober 2018, p. 13
Alleen politici kunnen zich veroorloven die vraag met ja of neen te beantwoorden. Juristen moeten genuanceerder zijn. Het juiste antwoord luidt, zoals zo vaak: hangt ervan af.
Vooreerst moet in herinnering worden gebracht dat een daad of houding maar strafbaar is als de wet dat uitdrukkelijk en ondubbelzinnig bepaalt.
Ons land is drie antidiscriminatiewetten rijk: een algemene, afgekort als Antidiscriminatiewet, een die betrekking heeft op de gelijke behandeling van man en vrouw, afgekort als Genderwet, en een die racisme en xenofobie beoogt te bestrijden, afgekort als Racismewet. Ik beperk mij tot die drie wetten.
In elk van de drie wetten wordt vooreerst enkel opzettelijke discriminatie bestraft, want dat is de definitie van discriminatie die elk van die wetten hanteert (art. 21 Discriminatiewet, art. 26 Genderwet en art. 19 Racismewet). Maar dat is nauwelijks een substantiële beperking te noemen: iemand die ongewild, zonder dat te beseffen ongelijk behandelt in strijd met de wet, kan men bezwaarlijk straffen wegens discriminatie.
Het valt op dat twee van de drie wetten streng zijn voor discriminatie in arbeidsverhoudingen: de Genderwet en de Racismewet. Is inderdaad zonder meer strafbaar, de persoon die op het vlak van de arbeidsbetrekkingen een persoon (opzettelijk) discrimineert op basis van geslacht (art. 28/2 Genderwet) of op basis van nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming, (art. 25 Racismewet).
De algemene Discriminatiewet stelt discriminatie als zodanig niet strafbaar. De werkgever die op andere gronden dan gender of nationaliteit, ras, huidskleur, afkomst of afstamming discrimineert, kan dus niet worden bestraft op basis van die wet. De Discriminatiewet dreigt enkel met straffen tegen wie aanzet tot discriminatie en tegen openbaar officieren of ambtenaren of dragers of agenten van het openbaar gezag of van de openbare macht die in de uitoefening van zijn ambt jegens een persoon discrimineren op een van de dertien andere criteria vermeld in artikel 3 (art. 22, 1° en 3°, en 23, eerste lid, Antidiscriminatiewet).
Een op andere gronden discriminerende werkgever kan wel worden bestraft op basis van de interprofessionele CAO nr. 95. Die is algemeen bindend verklaard en schending van dergelijke cao is een misdrijf (art. 189, eerste lid, Sociaal Strafwetboek). De onrechtstreekse incriminatie van discriminatie die daaruit volgt, is inderdaad veel ruimer dan die van de Gender- en de Racismewet. Opdat een werkgever zich schuldig maakt aan het misdrijf discriminatie, is vooreerst geen opzet vereist. Het met strafsancties afgedwongen discriminatieverbod van de CAO nr. 95 geldt bovendien ook voor discriminatie op een grond die niet voorkomt in de drie antidiscriminatiewetten, met name ziekteverleden, (art. 2 CAO nr. 95). De Antidiscriminatiewet heeft het enkel over huidige of toekomstige gezondheidstoestand.
Maar discriminatie in strijd met de CAO nr. 95 kan enkel worden bestraft met sancties van het laagste niveau, d.i. met een administratieve geldboete van tien tot honderd euro (art. 101 Sociaal Strafwetboek). Wie discrimineert in strijd met de Gender- of de Racismewet, stelt zich bloot aan een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en een penale geldboete van vijftig tot duizend euro. Als men de geldboetes vermeerdert met de opdeciemen ziet het plaatje wat betreft de geldboetes die werkgevers kunnen oplopen, er als volgt uit in euro:
Discriminatiegrond | Genderwet | Racismewet |
Antidiscrimina- tiewet |
CAO nr. 95 |
|
400 - 8.000 |
X | X | 80 - 800 |
|
X | 400 - 8.000 | X | 80 - 800 |
|
X | X | X | 80 - 800 |
|
400 - 8.000 | X | X | X |
|
X | X | X | 80 - 800 |
|
X | X | X | 80 - 800 |
|
X | X | X | 80 - 800 |
|
X | X | X | X |
Buiten de arbeidsverhoudingen de zaken anders. Zoals al gezegd dreigt de Antidiscriminatiewet niet met straffen tegen wie discrimineert als zodanig, maar enkel tegen wie aanzet tot discriminatie en tegen bepaalde gezagsdragers die discrimineren in de uitoefening van hun ambt (art. 22, 1° en 3°, en 23, eerste lid, Antidiscriminatiewet). Overigens doen ook de andere twee antidiscriminatiewetten dat (art. 27, 1° en 3° en art. 28, eerste lid, Genderwet en art. 20, 1° en 3° en art. 23, eerste lid, Racismewet).
Maar naast discriminatie op de arbeidsmarkt wordt discriminatie op de woonmarkt in het bijzonder geviseerd als zij gebeurt op basis van geslacht of nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming: zowel de Genderwet als de Racismewet bestraffen wie (opzettelijk) discrimineert in huuraangelegenheden. Die vallen inderdaad onder wat die wetten “de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn” noemt (art. 28/1 Genderwet). Discriminatie in huuraangelegenheden op andere gronden is dan weer niet strafbaar.
Discriminatie is niet altijd strafbaar. Maar wel als zij zich voordoet op de woon- en arbeidsmarkt. En toegegeven, in het interview met Mieke Van Hecke en Liesbeth Homans ging het blijkbaar (enkel) daarover.
Gebruik het zoekvenster bovenaan rechts om te zoeken in de vorige afleveringen(vanaf 1 januari 2018).
contacteer info@soconsult.be voor afleveringen van vóór 1 januari 2018