Een archaïsche bijdrage

De Standaard vrijdag 28 januari 2022, p. 1

Archaïsch

In De Standaard wordt de bijzondere  bijdrage voor de sociale zekerheid steevast aangeduid als “een archaïsche bijdrage”

Het woordenboek omschrijft archaïsch als “behorend tot of betrekking hebbend op een zeer oud tijdperk”. Als De Standaard daarmee alludeert op de datum waarop de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid werd ingevoerd, dan heeft hij gelijk: de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid werd voor het eerst in 1982 ingevoerd (koninklijk besluit nr. 55 van 16 juli 1982 tot instelling voor 1982 van een bijzondere en éénmalige bijdrage voor sociale zekerheid). Maar dan is de hele sociale zekerheid nog veel archaïscher: de nog altijd van kracht zijnde basiswetten van de financiering van de sociale zekerheid dagtekenen van het einde van de jaren ’60 en zijn dus nog een dik decennium ouder dan de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid (wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en koninklijk besluit nr. 38 van 17 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen).

Eénmalig

Zoals blijkt uit zijn opschrift, stelde het koninklijk besluit nr. 55 de bijzondere bijdrage als eenmalig voor. Maar iedereen kent het spreekwoord: als de overheid eenmalig preekt, burger let op uw centen. En inderdaad, de “éénmalige” bijdrage werd - om aan te geven dat het écht waar was, opnieuw met accents aigus op de een - nogmaals eenmalig ingevoerd in 1983 (koninklijk besluit nr. 124 tot instelling voor 1983 van een bijzondere en éénmalige bijdrage voor sociale zekerheid). Schaamteloos werd zij vervolgens hernomen voor de jaren 1983, 1984, 1985, 1986, 1987, 1988 en 1989 (art. 60 wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen).

Loch Ness

In he begin van de jaren ’90 dook de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid onder: zij was niet meer verschuldigd voor de jaren 1990-1993. Maar in 1994 stak zij de kop weer boven water: de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen voerde haar opnieuw in, deze keer voor onbepaalde tijd.

Het valt op hoe weinig aandacht aan dat heropduiken werd besteed. De memorie van toelichting bij het  wetsontwerp van wat de wet van 30 maart 1994 werd, nog ingediend in de Senaat, geeft geen duiding over het hoe en waarom van de bijdrage (Parl.St. Senaat 1993-94, nr. 980/1, p. 16 – 17). Zij vermeldt enkel dat de bijzondere bijdrage deel uitmaakt van het “globaal plan” (toen was men nog zo bescheiden dergelijke plannen niet met een hoofdletter schrijven). Ook in de debatten van de Senaats- en de Kamercommissie wordt niets conceptueels gezegd over de bijdrage.

Er valt dan ook niet veel over te zeggen. De architect van het globaal plan (voor de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid) was trouwens Jean-Luc Dehaene, de man van “geen commentaar”. Het was er hem enkel om te doen de bijzondere bijdrage opnieuw als bijkomende financieringsbron voor de sociale zekerheid aan te boren. De bijdrage is inderdaad bestemd voor de financiering van de regelingen van de sociale zekerheid der werknemers (art. 108, § 2, wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen).

Primitief?

Maar misschien gebruikt de auteur van het artikel in De Standaard het woord archaïsch in een andere betekenis die het volgens de Dikke Van Dale ook heeft: “psychologie eigen aan of overeenkomend met de denkvormen van primitieve volken”.

Maar als het de bedoeling is de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid als primitief aan te merken, dan kunnen daarbij toch wel vraagtekens worden gezet.

In het verslag aan de Koning bij de volmachtenbesluiten nr. 55 en 124, die zoals gezegd voor het eerst een bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid invoerden, verklaart de regering dat zij daarmee “de last van het economisch en financieel herstel van het land wil spreiden in funktie van ieders draagkracht”. “De solidariteit moet inderdaad steunen op en zo breed mogelijke basis” aldus nog de regering  (Parl. St. Kamer, 1983-1984, nr. 758/1, p. 22). De bijzondere bijdrage werd inderdaad berekend op “het belastbaar inkomen” (art. 60 wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen). In haar huidige vorm is de basis het gezinsinkomen (art. 108, § 1, wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen).

Het gaat m.a.w. om een fiscale bijdrage, om een beperkte vorm van financiering van de sociale zekerheid met algemene middelen in plaats van, zoals traditioneel in ons systeem van sociale zekerheid, het arbeidsinkomen. Is dat archaïsch?

Ik denk dat er wel mensen zijn die een gedeeltelijke fiscalisering van de financiering van de sociale zekerheid, waarvan de universele, voor de hele bevolking geldende, ziektekostenverzekering de belangrijkste deelregeling is, niet als archaïsch, maar juist als vernieuwend beschouwen.  Als een vorm van alternatieve financiering.

Willy van Eeckhoutte

Archief

Gebruik het zoekvenster bovenaan rechts om te zoeken in de vorige afleveringen(vanaf 1 januari 2018).

contacteer info@soconsult.be voor afleveringen van vóór 1 januari 2018


Inschrijven

Vorige artikels


Andere kanalen

SoConsult gebruikt cookies
Net als andere websites, houden wij van cookies. De cookies die we gebruiken, dienen voornamelijk om jouw ervaring op onze website te verbeteren. We gebruiken ook cookies omdat we graag meten hoe onze website wordt bezocht. We plaatsen deze cookies alleen, wanneer je voorafgaande toestemming hebt gegeven.