De Standaard vrijdag 6 september 2019, p. 2 -3 en 12 - 13
De Tijd vrijdag 6 september 2019, p. 3
Dominique Leroy was – en is minstens voorlopig nog – met de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus verbonden als zelfstandige. Als werknemer was ook mogelijk geweest: de statuten van de vennootschap creëert in ieder geval de mogelijkheid dat de CEO werknemer is (art. 17, § 1, tweede lid).
Het concurrentiebeding dat blijkbaar voorkomt in de overeenkomst met Dominique Leroy, heb ik niet gelezen, maar dat hoeft ook niet voor de volgende oefening, die vertrekt van de veronderstelling dat zij bediende zou zijn geweest. “Wat als?” is altijd een interessante vraag als het gaat om het onderscheid tussen een werknemer en een zelfstandige.
Een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst is meestal geformuleerd met de bewoordingen van de wet: daarmee kan je, althans in deze aangelegenheid, moeilijk verkeerd doen. Men formuleert het als een verbintenis van de werknemer “bij zijn vertrek uit de onderneming geen soortgelijke activiteiten uit te oefenen, hetzij door zelf een onderneming uit te baten, hetzij door in dienst te treden bij een concurrerende werkgever, waardoor hij de mogelijkheid heeft de onderneming, die hij heeft verlaten, nadeel te berokkenen door de kennis, die eigen is aan die onderneming en die hij op industrieel of op handelsgebied in die onderneming heeft verworven, voor zichzelf of ten voordele van een concurrerende onderneming aan te wenden” (art. 65, § 1, Arbeidsovereenkomstenwet).
De formulering van een concurrentiebeding opgenomen in een overeenkomst voor zelfstandige samenwerking verschilt daarvan doorgaans niet veel.
Of KPN een concurrerende werkgever is, kan je betwijfelen. Ik zal mij erover niet uitspreken, maar zowel Pascal Dendooven als Karsten Lemmens stellen daaromtrent in De Standaard pertinente vragen.
Voortgaande op de reden die wordt opgegeven om het concurrentiebeding dat voorkomt in de overeenkomst van Dominique Leroy “niet van toepassing” te verklaren (geen concurrerende werkgever) zou het beding, gesteld dat haar overeenkomst een arbeidsovereenkomst zou zijn geweest, blijkbaar een van de gewone regels afwijkend concurrentiebeding zijn geweest, doorgaans “afwijkingsbeding” genoemd.
De geografische draagwijdte van een “gewoon” concurrentiebeding is inderdaad beperkt tot wat de wet literair “'s lands grondgebied” noemt (art. 65, § 2, vijfde lid, 2°, Arbeidsovereenkomstenwet). In dienst treden van het Nederlandse KPN zou dan hoe dan ook geen probleem zijn, zelfs al was KPN een met Proximus concurrerende onderneming. M.a.w. de reden voor de beweerde niet-toepasselijkheid van het concurrentiebeding van Dominique Leroy (was zij een werkneemster geweest) zou dan niet zijn dat Proximus en KPN geen concurrenten zijn, maar dat Nederland België niet is.
De Arbeidsovereenkomstenwet voorziet in de mogelijkheid dat het concurrentiebeding van werknemers afwijkt van de geografische beperking tot het grondgebied van België voor ondernemingen die ofwel “een internationaal activiteitsveld hebben of belangrijke economische, technische of financiële belangen hebben op de internationale markten” ofwel “over een eigen dienst voor onderzoek beschikken”, en dat met betrekking tot bedienden “die zijn tewerkgesteld aan werken die hen rechtstreeks of onrechtstreeks in staat stellen kennis te verkrijgen van praktijken die eigen zijn aan de onderneming en waarvan het benutten, buiten de onderneming, voor deze laatste nadelig kan zijn” (art. 65, § 2, Arbeidsovereenkomstenwet). In die omschrijving zitten naar mijn oordeel onmiskenbaar elementen van veronderstelde of mogelijke concurrentie.
Mijn conclusie is: had Dominique Leroy met Proximus een arbeidsovereenkomst gesloten met daarin een (voor de hand liggend) “afwijkingsbeding”, dan was het waarschijnlijk moeilijk ernstig voor te houden dat Proximus niet actief is in Nederland. Zij is dus beter af als zelfstandige.
In een ander opzicht is dat echter minder evident.
Het concurrentiebeding van een werknemer, of het nu een “gewoon” dan wel een “afwijkingsbeding” is, “niet van toepassing” verklaren, is voor de werkgever goedkoper dan ervan afzien. Als hij dat laatste doet, moet hij immers op grond van het beding – in de hier toch aan te houden veronderstelling dat dit geldig zou zijn geformuleerd – overgaan tot betaling aan de bediende van een concurrentievergoeding. Het bedrag daarvan moet minimaal gelijk zijn aan de helft van het brutoloon van de werknemer dat overeenstemt met de toepassingsduur van het beding (art. 65, § 2, vijfde en zesde lid, Arbeidsovereenkomstenwet).
Was de overeenkomst met Dominique Leroy een arbeidsovereenkomst, dan zou zij op een concurrentievergoeding voor minstens dat bedrag recht hebben gehad, ook al trad zij in dienst van KPN. Van het verschuldigd zijn van die vergoeding kan immers niet worden afgeweken in een “afwijkingsbeding” en het feit dat zij in dienst trad van KPN, een onderneming die overigens blijkbaar niet-concurrerend wordt geacht, zou daaraan geen afbreuk doen.
Het feit dat de overeenkomst tussen Proximus en Dominique Leroy een overeenkomst was voor een bepaalde tijd – zij verstrijkt in 2020 – zou evenmin afbreuk hebben gedaan aan haar recht op een concurrentievergoeding, als zij werkneemster was geweest. Een geldig concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor werknemers heeft inderdaad enkel geen uitwerking als de werkgever daaraan een einde maakt (zonder dringende reden) dan wel de werknemer (om een dringende reden), aldus artikel 65, § 2, negende lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet. Bij het verstrijken van de termijn maakt geen van de partijen een einde aan de arbeidsovereenkomst: zij neemt een einde op grond van het beding.
Wel kan de werkgever binnen vijftien dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst afzien van het concurrentiebeding, in welk geval de vergoeding niet verschuldigd is (art. 65, § 2, vijfde lid, 4°, Arbeidsovereenkomstenwet).
Voor de geldigheid van een concurrentiebeding in een overeenkomst voor zelfstandige samenwerking moet niet in een vergoeding worden voorzien. Of een vergoeding werd bedongen in de overeenkomst van Dominique Leroy, weet ik niet.
De hoedanigheid van zelfstandige en die van werknemer bieden beide voor- en nadelen aan beide partijen. Een concurrentiebeding dat voor een zelfstandige indulgent lijkt op het vlak van de toepassing, is misschien minder of niet royaal op het vlak van de vergoeding. Maar anders afspreken kan natuurlijk altijd...
Concurrentie en concurrentiebedingen in arbeidsverhoudingen? SoConsult heeft een antwoord op elke vraag daaromtrent.
Gebruik het zoekvenster bovenaan rechts om te zoeken in de vorige afleveringen(vanaf 1 januari 2018).
contacteer info@soconsult.be voor afleveringen van vóór 1 januari 2018