http://www.cnt-nar.be/Home-NL.htm
In de aanloop naar Kerstmis zijn ook de Nationale Arbeidsraad en de interprofessionele sociale partners dringend aan vakantie toe. Dat laten althans de teksten vermoeden die zij verspreiden of onderschrijven: zij blinken niet uit door helderheid (al kan het ook zijn dat ik zelf maar wat zit te suffen rond de jaarwisseling).
In een van de drie perscommuniqués die de Nationale Arbeidsraad op 17 december 2019 verspreidde, staat te lezen dat de Raad om 16 uur is bijeengekomen in plenaire zitting en “twee collectieve arbeidsovereenkomsten [heeft] gesloten, namelijk de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17/39 en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46/24”.
Studenten in de rechten, althans die welke bij mij college hebben gelopen, weten dat het niet de Nationale Arbeidsraad is die cao’s sluit, maar dat het de interprofessionele sociale partners zijn die in (de schoot van) de Raad collectieve arbeidsovereenkomsten “aangaan” (art. 5 - 7 Cao-wet). Maar ik aanvaard dat men dit als kniezen beschouwt.
Erger(lijker) vind ik dat het perscommuniqué gewaagt van twee cao’s van 17 december 2019, terwijl er die dag vijf werden gesloten in de Nationale Arbeidsraad: naast de in het perscommuniqué genoemde CAO’s nr. 17 en 46, prijken op de website van de Raad ook nog de CAO’s nrs. 146, 145 en 144 van dezelfde datum. Het perscommuniqué beschouwt ze klaarblijkelijk als niet het vermelden waard. Zelf vind ik de drie laatstgenoemde cao’s veel interessanter dan de twee andere, die gewoon een coëfficiënt bepalen. Maar misschien ligt de verklaring in de vermelding, in het communiqué, van het aanvangsuur van de plenaire zitting: 16 uur. Mogelijk werden de twee in het perscommuniqué vernoemde cao’s, met de nummers 17 en 46, op dat uur gesloten en was het wanneer de drie volgende aan bod kwamen, voor de opsteller van het communiqué te laat om die nog op te nemen.
Maar ook dit is, hoe misleidend de tekst van het communiqué ook is, chicane. Was het maar dit geweest, ik zou dit stukje niet geschreven hebben. Maar er is meer.
De CAO nr. 146 heeft het in haar artikel 4 over “werkgevers die ressorteren onder een niet opgericht paritair comité”.
Dat zullen dan wel alle werkgevers zijn, denk ik. Het aantal niet-opgerichte paritaire comités is inderdaad exponentieel veel groter dan het nochtans al (te) hoge aantal wél opgerichte paritaire comités. Het is namelijk oneindig.
Paritaire comités worden immers opgericht bij koninklijk besluit, en dat voor bepaalde personen, een bepaalde bedrijfstak of bepaalde ondernemingen (art. 35 Cao-wet). Zonder koninklijk besluit is er geen opgericht paritair comité. Er zijn vast talloze personen en ondernemingen in te denken waarvoor een paritair comité zou kunnen worden opgericht, maar waarvoor dat, bij ontstentenis van koninklijk besluit, niet is gebeurd. Die personen en ondernemingen ressorteren alle onder een “niet opgericht paritair comité”.
Het is nochtans een formulering die de interprofessionele sociale partners ook vroeger al gebruikten: in de CAO’s nr. 130 en nr. 138 (beide van 23 april 2019) bijvoorbeeld, is in artikel 4 eveneens sprake van werkgevers die ressorteren onder een paritair comité dat niet is opgericht. Wellicht bedoelen zij: werkgevers van een bedrijfstak waarvoor het voornemen bestaat een paritair comité op te richten. Maar dan zouden die goede voornemens toch ergens moeten bekendgemaakt zijn.
De artikelen 1 en 2 van de CAO nr. 146 hebben het, iets begrijpelijker, over de werkgevers en werknemers “die vallen onder een bedrijfstak die niet onder een opgericht paritair comité ressorteert”. Anders dan bij “vallen onder een niet opgericht paritair comité” kan ik mij bij “niet vallen onder een opgericht paritair comité” iets voorstellen. Maar dan nog moet ik mijn volle verbeeldingsvermogen aanspreken om mij een voorstelling te kunnen maken van de werkgevers die met deze formulering zouden zijn bedoeld.
Welke werkgevers “vallen onder een bedrijfstak die niet onder een opgericht paritair comité ressorteert”? Het ressort van het Aanvullend paritair comité voor de werklieden of van dat voor de bedienden kan men bezwaarlijk als een bedrijfstak aanmerken. Een bedrijfstak, zo leert het Benelux Sociaalrechtelijk Woordenboek, is een groep van bedrijven die “in het maatschappelijk productieproces een gelijke of verwante functie vervullen”. Alvast de werkgevers die ressorteren onder een van de aanvullende paritaire comités worden, althans volgens de tekst, geviseerd door de artikelen 1 en 2 van de CAO nr. 146, hoewel zij wel degelijk ressorteren onder een paritair comité. De formuleringen van andere interprofessionele CAO’s vereisen niet dat de werkgevers onder een bedrijfstak vallen. Voor de toepassing van het eerste lid van artikel 4 van de CAO nr. 120 bijvoorbeeld volstaat het dat het gaat om “werkgevers die ressorteren onder een paritair comité dat niet is opgericht” (of een paritair comité dat niet werkt). De vereiste te “vallen onder een bedrijfstak” lijkt dan ook misleidend. Ze wordt in de commentaar bij artikel 1 in ieder geval niet hernomen en komt evenmin voor in artikel 4 van de CAO nr. 146.
Over niet-werkende paritaire comités is in de CAO nr. 146 geen sprake. Werkgevers en werknemers die vallen onder een paritair comité dat wel is opgericht, maar niet werkt – en die zijn er - worden dus blijkbaar niet beoogd door de artikelen 1 en 2 van de CAO nr. 146.
In andere cao’s gesloten in de Nationale Arbeidsraad worden die werkgevers niet uitgesloten. De al genoemde CAO nr. 120 bijvoorbeeld heeft het in haar artikel 3 over werknemers die zijn tewerkgesteld in “een bedrijfstak die niet onder een opgericht paritair comité ressorteert of wanneer het opgerichte paritair comité niet werkt”.
Hoe dat verschil te verklaren valt, is mij niet duidelijk. In de commentaar bij de artikelen is daarover niets terug te vinden.
De stellers van de teksten hebben dus op 17 december 2019 blijkbaar zitten slapen.
Andere mogelijkheden zijn dat zij niet verwachten of willen dat juristen ze lezen, dat zij de aandachtige lezers – en die zijn er dus - onderschatten of dat zij niet van klare taal houden (vooral dat laatste zou erg zijn). Maar dan zou men ze terecht moeten benoemen zoals Lodewijk van Deyssel dat ooit met Vlamingen in het algemeen deed, zij het wat hem betreft ten onrechte.
Ten slotte is het natuurlijk ook mogelijk dat mijn onbegrip aan mijzelf toe te schrijven is. Niet aan slaap, maar aan slaaptekort. In dat geval pleit ik verzachtende omstandigheden.
Een duidelijk antwoord op uw sociaalrechtelijke vragen kunt u bij SoConsult krijgen.
Gebruik het zoekvenster bovenaan rechts om te zoeken in de vorige afleveringen(vanaf 1 januari 2018).
contacteer info@soconsult.be voor afleveringen van vóór 1 januari 2018