De Standaard woensdag 12 september 2018, p. 3
Vroeger konden overtredingen van bepalingen van het arbeids- of socialezekerheidsrecht waarop strafsancties stonden, naast met geldboetes altijd worden bestraft met gevangenisstraffen.
Al bijna tien jaar geleden, in 2010, zag "de sociale wetgever" in dat te pas en te onpas dreigen met dergelijke zware straffen geen goede zaak is. Er moeten gradaties zijn in de bestraffing.
Vandaar dat artikel 101 van het Sociaal Strafwetboek bepaalt dat sociaalrechtelijke misdrijven worden bestraft met een sanctie van niveau 1, niveau 2, niveau 3 of niveau 4:
Alleen de sanctie van het hoogste niveau kan ook een gevangenisstraf zijn.
In de memorie van toelichting bij het ontwerp van wetboek staat o.m. te lezen:
“Het ontwerp aarzelt niet om enkel een sanctie van geldboete voor te stellen voor de lichte, matig zware of zware inbreuken terwijl in het verleden alle of bijna alle inbreuken van het sociaal strafrecht een gevangenisstraf vermeldden. Het is een vernieuwing in die zin dat de gevangenisstraf niet aangewezen is voor alle inbreuken. De praktijk toont bovendien aan dat, behalve in de ernstige gevallen, de gevangenisstraf nooit uitgevoerd wordt, aangezien zij enerzijds met uitstel wordt uitgesproken en anderzijds de korte gevangenisstraffen niet worden uitgevoerd”.
De wetgever volgde daarbij het ontwerp van de commissie voor de hervorming van het sociaal strafrecht, waarvan vier leden van de academische wereld deel uitmaakten (art. 3, 6°, koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot oprichting van een Commissie voor de hervorming van het sociaal strafrecht).
Gebruik het zoekvenster bovenaan rechts om te zoeken in de vorige afleveringen(vanaf 1 januari 2018).
contacteer info@soconsult.be voor afleveringen van vóór 1 januari 2018